Na het weekend wissel ik verhalen uit met collega’s op het werk en terwijl ik dat doe, krab ik nog wat Belgische prut weg achter mijn oor. Gent-Wevelgem is geweest.
Ik krijg een ruk aan mijn stuur. Op het moment dat ik corrigeer, komt er weer een ruk aan mijn stuur. Dit keer van de andere kant. Geschrokken kijk ik waar ik naartoe moet en zie de gladde kasseien in de straat van Ieper liggen.
De koers leidt van Ieper naar Wevelgem over de wegen van het platteland van Frans-Vlaanderen. Ver vooruitkijken lukt mij niet. De lucht ziet zwart, de Kemmelberg is achter mij en het vergt veel concentratie om hard af te dalen met zo’n dikke puist wind. Even zie ik zwaailichten, maar door het kabaal van de wind herken ik geen enkel sirene-geluid. Zou er iets gebeurd zijn, denk ik in een flits. Veel tijd is er niet. Als ik dichterbij kom, is mijn verwarring opgelost. Het geluid van honderden tractoren klinkt oorverdovend. Dit deel van het parcours is decor geworden van demonstrerende boeren. Ik baan mij een weg door de haag van tractoren met wapperende zwarte vlaggen en zwaailichten die fel afsteken bij de donkere wolken.
Ik koers, want ik geloof er nog in. En met mij nog een stel anderen die deel uitmaken van een inmiddels selecte groep gelosten. We werken samen om nog zo ver mogelijk te komen.
Ik denk dat ik meer profiteer van hen, dan dat zij dat doen van mij. Een dikkere renster is er ook bij. Het zeilschip de Bavaria onder de rensters. Een luxe paard, maar niet snel over de heuvels. Voor mij is het uitstekend om een plekje te zoeken in haar ruime kielzog.
Al weet ik dat het behalen van een goede klassering inmiddels een illusie is geworden, de finish bereiken lijkt mij een realistisch doel. Tevens is het ook bittere noodzaak. Instappen in de bus is geen optie. Je koerst of je koerst niet. En dan is doorfietsen naar de finish wat nog rest. Tenslotte staat daar mijn verzorger met de bus. En ik had toch geen andere afspraken meer vanmiddag. Al lijkt het uitvoeren van deze taak simpel, de koers kent geen zekerheid.
Het regent pijpenstelen en uitgerekend nu zakt er een spoorboom over de weg. Acht frustrerend lange minuten sta ik met de groep en enkele politiemotoren noodgedwongen te wachten op een trein. En in die minuten sijpelt ook het besef door van het natte pak dat ik draag. Ik voel mijzelf ongeveer zo traag als de trein die voorbij is gegaan als ik weer op de fiets kan stappen. Klappertandend zo snel mogelijk weer die benen laten ronddraaien.
Ineens heb ik door hoe ik met de wind moet omgaan. Komt de wind van rechts, dan hang ik tegen hem aan. Op het moment dat hij nog harder gaat duwen, stuur ik tegen met mijn linkerarm. Ik blijf mooi op de weg rijden en wijk slechts centimeters van mijn lijn. Ik voel mij een wielrennend schip. Zodra ik stop met trappen is mijn fiets een speelbal van de wind en dwingt mij daar waar ik niet naartoe wil. De berm dus. Als ik stop met trappen, kan ik beter gaan douchen bedenk ik mij. Want een wielrenner die stopt met trappen is als een stuurloos schip dat aan lagerwal gaat raken.
De laatste kilometers naar Wevelgem lopen een klein beetje op. Totaal anders dan verwacht is de wind niet in de rug. Hij blijft uit de flank met de rensters spelen, zoals de huizen langs het parkoers de wind af en toe wegnemen om deze vervolgens weer dubbel zo hard te laten terug komen. En dat geeft dan weer een effect als een slaande zweep op het kleine peloton dat moedig voort ploetert, maar weldra roemloos uit koers zal worden gehaald.
Een koers heeft een uitslag, een aantal foto’s en wat verhalen. Afgelopen jaar was Gent-Wevelgem een koers met een korte uitslag, maar met talloze verhalen. En dit was er een van.
Recent Comments