De titel is het raadseltje waarmee ik begin. Het is grijs en slecht voor je tanden. Maar ik ga eerst naar de groenteboer.

De groenteboer kijkt mij geschrokken aan en met zijn hoofd maakt hij een vragend gebaar. Iets in de trant van ‘nee toch he’? Is het hier gebeurd? Hij wijst naar buiten. En ja, daar is het inderdaad gebeurd. De aanblik van mijn gezicht is voor anderen niet zo prettig. Zelf voel ik er weinig meer van. De wonden helen snel en ik ben weer aan het trainen. Het is nog geen week geleden dat ik met 53,7 km/h een judorol maakte over het asfalt. Vanaf mijn tijdritfiets.

De zon scheen, de warming-up was gedaan. De pepermuntolie briest door mijn neus als ik naar het startpodium fiets. Mijn mecanieker veegt het vuil van de tubes en ik zit in de schaduw het kleine beetje cola door mijn mond te spoelen. 3,3 km kort is de proloog. Ik zeg ‘kort’, want voor je het weet ben je over de finish. De finish is precies tegenover de groenteboer. Voor even heeft hij een A-locatie met zijn handeltje. Als ik op adem ben gekomen, eet ik een banaantje bij hem. Zo zag ik het voor mij. Maar na de meet, zette ik mijn fiets tegen het busje van Cruz Roja en liep naar binnen. Mijn mond hevig bloedend en hopende dat ik nog wat stukjes tand kon redden.

De schaafwonden zijn oppervlakkig, maar worden grondig schoongemaakt. Ondertussen barst ik in huilen uit. Ik heb gejankt in die bus. Alleen de verpleegster zag het en gebaarde dat het mocht. Dus ik, 33 jaar, met een lichaam klaargestoomd voor deze Emakumeen Bira, lig te huilen in een Rode Kruis busje. Ik kan het niet geloven en vraag dan ook meteen de ronde-arts, die inmiddels bij mij is komen kijken, of ik de dag erop wel zou kunnen starten. Alles werd gecontroleerd, bloeddruk, hoofd, mogelijke kneuzingen, sleutelbeen, zuurstof-peil in het bloed. Ik krijg een formulier mee, bergen verband en ijs om te koelen. Vervolgens sta ik op mijn wielrenschoenen en met mijn kapotte tijdritpak bij de tandarts. Ik krijg chloorhexidine mee en er werd in het Spaans besproken dat ze contact zouden houden over een mogelijk tandreconstructie. In het hotel douche ik mij en probeer ik te rusten. Plots word ik opgeroepen meteen te komen. Tien minuten loop ik met de ploegleidster naar een andere tandarts. Alles gaat snel en als de röntgenfoto is gemaakt en besproken, krijg ik een heel arsenaal aan medicatie mee. De röntgenfoto is goed, de wortels van de tanden zijn intact en de zenuwen zijn niet kapot. Blijkbaar heb ik behoorlijk sterkte tanden, of heb ik enorm veel geluk gehad. Ik hoor het woord ‘antibiotica’ en kijk verschrikt op. Ik ga morgen gewoon koersen, zeg ik. Dat laatste had ik niet moeten zeggen bij een tandarts. Ze kijkt mij streng aan en zegt kordaat dat ik de komende tien dagen niet mag koersen. Ik kijk naar de ploegleidster en zie dat ik beter even kan zwijgen. Ik slaap oppervlakkig en de dag erop bereid ik mij voor alsof ik ga koersen. Maar na het warm-rijden voel ik mij niet goed en slap. Ik start niet. De tranen beginnen weer te stromen.

Ik besef ik dat ik het antwoord op het raadseltje zelf heb ervaren: ASFALT.
proloog