Met zenuwen in mijn buik ben ik bezig met de warming-up. Ik zie bekende gezichten. De gezichten waarop een gezonde spanning is af te lezen, van atleten die hier naartoe hebben getraind. De atleten die hier net als ik een doel van hebben gemaakt: het NK winnen. Iemand vraagt hoe ik ervoor sta. En al antwoordend realiseer ik mij dat ik alle trainingen zonder problemen heb kunnen volbrengen. Al het werk zit erop en ik ben er klaar voor. De kwart wintertriathlon is mijn afstand. De sprint is mij te kort en de naam zegt het eigenlijk al. Terwijl ik mijn vriendinnen verbaasd zie kijken als ik hen zeg dat je op die sprint-afstand ook nog ruim een uur bezig bent.
Modder en valpartijen. Hier was ik vanmorgen al voor gewaarschuwd, maar ik besluit het te omarmen. De met bladeren bedekte krappe bochten van het parkoers kunnen ook in mijn voordeel werken. En angst om te vallen lijk ik tot op heden niet echt te kennen. Het komt simpelweg niet in mij op. Hard fietsen is het devies. Helemaal als blijkt dat ik vierde lig tijdens het 10 kilometer lange loopparkoers. Ik sta hier aan de start omdat ik wil winnen.
Drenthe is mooi en een fietssparkoers door het Drentse herfstlandschap is prachtig. In dit landschap probeer ik elke fietser die voor mij is dichterbij te halen. Een atleet met blitse tijdritfiets draait naar rechts en ik aanschouw hem vanuit zijaanzicht. Het is een ‘zij’ , want als ikzelf ook naar rechts draai en dichterbij kom concludeer ik dat ik de tweede dame voorbij zal gaan. De jacht op de koploper is geopend. Het lijkt een vossenjacht want pas op het allerlaatste moment, het moment dat ik heel dichtbij de vos ben, ben ik pas zeker van mijn zaak. Nog voordat ik het keerpunt bereik wissel ik van rol en speel ik voor koploper. De vossenjacht zou over zijn. Wie alle vossen heeft gevonden is namelijk de winnaar. Mijn jacht gaat door. Ik had zo uitgekeken naar deze eenzame tijdrit en gun mijzelf het voelen van de pijn.
De eerste slagen op het ijs hebben weinig met schaatsen te maken, mijn benen hebben zojuist 50 kilometer lang zo hard mogelijk de pedalen rond getrapt. Na een aantal rondes begin ik met mijn loodzware benen heel langzaam mijn slag te vinden en heb ik mij in de groep met de rappe mannen gepositioneerd. Zij hebben voorsprong en zullen eerder gaan finishen. De laatste rondes zal ik het dan ook zonder hen moeten doen. Ik kijk naar mijn voorganger en zie plots een boxershort onder het schaatspak tevoorschijn komen. Het boxershort bestuderend probeer ik de figuurtjes erop te ontraadselen. Met mijn ogen gericht op de boxershort ontwijk ik het rondebord. Ik wil niet weten hoeveel rondes ik nog moet schaatsen. Wel hoor ik de aanmoedigingen en wil pas kijken als ik zeker weet dat ik over de helft van het aantal te schaatsen rondes ben. Ik krijg de slag te pakken, maar na een inspanning van ruim twee uur kan ik niet meer diep zitten op de schaats. Het voelt wel zo, maar de foto’s achteraf zullen anders bewijzen.
Als de 54 rondes erop zitten krijg ik op de finishlijn een bos bloemen naar mij toegeworpen. De bloemen zijn meteen geknapt, maar het doet er allemaal niet toe. Ik ben over de finish en ik heb gewonnen! Mijn missie is voltooid! Meteen staat er een chaperonne bij mij en loop ik met ontzettend zere benen mee naar de dopingcontrole. Toch ren ik nog even terug naar de tribune opzoek naar mijn familie, om heel kort mijn blijdschap met hen te delen.
De tranen glijden langzaam over mijn wangen. Van de wind welteverstaan. Al besef ik goed dat deze tranen ook door het Wilhelmus hadden kunnen komen. Op het podium sta ik in het rood-wit-blauw tussen de andere kampioenen. De blijdschap overheerst en stiekem moet ik lachen om de zachtjes meezingende mensen om mij heen. ‘ Wilhelmus van Nassau…. Ik ben Nederlands Kampioen!!
Recent Comments