image

Er komt een dame naar mij toe en zegt dat ik toch nog een uur moet wachten. Akelig. Wachten is niet zo erg, maar wachten in een ziekenhuis had ik toch liever willen ruilen voor wachten op een cappuccino in de zon. Het doet mij verdriet om ernstig zieke mensen te zien. De sfeer en de geur van het ziekenhuis, ik ontkom er niet aan. En het is allemaal zo geheimzinnig. Wat zou er allemaal gebeuren achter die deuren? Hoe ziet de werkdag van deze mensen in witte jassen eruit? Ik hoor enkel ‘meneer puntje puntje’, of ‘mevrouw puntje puntje’ vraagteken. Er wordt een hand geschud en goedemorgen gezegd, gevolgd door ‘kom verder’. En dan is de deur dicht. En beginnen mijn gedachten zich opeen te stapelen: Wat zal degene hebben? Zal hij/zij hier vaker komen? Is het ernstig? En wanneer zal mijn naam worden opgenoemd? De vorige keer dat ik hier was, was ik optimistisch. Maar daar is nu geen sprake van. Verstard loop ik rond met mijn tas over mijn schouder, ik dacht slim te zijn en een boek mee te nemen.

Goed, ik zit hier dus omdat ik een enorm stom ongelukje heb gehad. Heel stom omdat ik het makkelijk had kunnen voorkomen, en stom omdat het zo enorm veel pijn doet. Ik ben over mijn racefiets gekukeld en kreeg daarbij mijn stuur of de snelspanner van mijn wiel in mijn borstbeen. Niets aan de hand dacht ik, en stapte na de wedstrijd nietsvermoedend onder de douche. Oei! Niet aanstellen, gewoon even douchen. Oei! En kleren aantrekken. Er was onverwachtse pijn.  In de auto naam ik in de gauwigheid nog twee paracetamol en belde ondertussen met het thuisfront. Na een dag aankijken, vindt het thuisfront toch dat ik naar de huisarts moet. En dat wil ik ook want zo lekker heb ik niet kunnen slapen de afgelopen nacht. De huisarts constateert een hoogteverschil in mijn ribben en verwijst mij naar het ziekenhuis voor een röntgenfoto. Ik schrik op, want dit had ik niet gedacht. Meteen denk ik aan de mooie etappewedstrijden en mijn trainingsplan voor de komende weken. Ik voel teleurstelling en ongeloof en vragend kijk ik nog eens naar de huisarts. Maar dit is menens, het briefje wordt al geschreven.

Ik lig inmiddels in een enorm apparaat, mijn adem ingehouden, mijn ogen dicht. Dit is niet voor een röntgenfoto, maar voor een CT-scan. De artsen kunnen geen goede beoordeling maken met behulp van een röntgenfoto. Als sporter heb ik maar één vraag en dat is ‘wanneer’. Wanneer gaat de pijn verdwijnen? En wanneer ben ik weer volledig belastbaar? Maar het antwoord krijg ik niet. Het antwoord dat ik krijg van iemand in een witte jas is dat er geen complicaties zijn, met andere woorden geen scheuren in het borstbeen. Blij loop ik weer met mijn tasje over mijn schouder het ziekenhuis uit en nu heel wat soepeler met de wetenschap dat de boel goed aan elkaar zit. De pijn is niet verdwenen en ik besluit contact te zoeken met de sportarts. Ik wil immers nog steeds antwoord op de wanneer-vraag. Hij heeft geen wanneer-antwoord voor mij, maar op geleide van de pijn kan ik mijn geplande trainingen uitvoeren. Maar mijn deelname aan de etappekoers van volgende week vrijdag? Daar is op dit moment geen antwoord voor. Dat antwoord komt WANNEER er meer duidelijkheid is.